Geplaatst op 27 February 2023

Daan Zandbelt is stedenbouwkundige en architect bij De Zwarte Hond in Rotterdam. Van 2016 tot 2020 adviseerde hij de overheid als Rijksadviseur voor de fysieke leefomgeving. Sinds begin dit jaar is hij ook bouwmeester bij gebiedsontwikkelaar AM. Vanuit deze nieuwe rol wil hij de markt en overheid dichterbij elkaar brengen en de lat bij maatschappelijke vraagstukken hoger leggen.

“Stedenbouwkundigen werden opgeleid vanuit functiescheiding. Terwijl je eigenlijk functies, zoals wonen, werken en recreatie steeds meer met elkaar zou willen mengen,” vertelt Zandbelt. “Niet alleen de stad is zo opgedeeld, maar ook onze overheden. Met een afdeling voor economie, voor wonen, of vervoer. Dat is zelfs in de regelgeving zo doorgevoerd. Maar in deze tijd kun je de opgaves niet meer los van elkaar zien. Dan struikel je van crisis naar crisis. We hebben simpelweg niet de tijd, noch de ruimte of het geld om deze opgaves los van elkaar te zien.”

Klimaatadaptatie
We moeten volgens Zandbelt leren om “buiten het bouwhek” te denken. “Nu maken we vooral goede plannen binnen het bouwhek. Neem Carnisselande in Barendrecht, een vinexwijk onder Rotterdam. Op zich een keurige buitenwijk waar mensen naar tevredenheid wonen. Maar veel mensen uit Rotterdam-Zuid maakten een wooncarrièrestap door te verhuizen naar Barendrecht.

Dat leidde in Rotterdam-Zuid tot een grotere concentratie van kwetsbare groepen. Nu wordt er met het Nationaal Programma Rotterdam Zuid € 1 miljard geïnvesteerd om de sociaal-maatschappelijke problemen aan te pakken. Hadden we die woningen in Rotterdam-Zuid gebouwd, dan hadden we de problemen kunnen verkleinen in plaats van vergroten.” 

Dat vergt een andere manier van denken en werken. “Een maatschappelijk vraagstuk, zoals bijvoorbeeld woningnood of klimaatadaptatie, beantwoordden we met een project. Dat duurde vervolgens zo lang, dat het project realiseren een doel op zich werd en we de oorspronkelijke vraag uit het oog verloren. Met alle gevolgen van dien.”

Terwijl opgaven elkaar zo veel te bieden hebben volgens Zandbelt. “Combineren kan je leren door het uit te proberen,” is zijn motto. Hij ziet graag dat we woningbouw veel meer binnen de steden en dorpen realiseren. Zo investeer je waar de mensen zijn. “We moeten er ongeveer 1 miljoen woningen bij gaan bouwen. Daarmee kunnen we ook de bestaande 8 miljoen woningen helpen te verduurzamen en up-to-date te houden. Anders krijg je weer problemen elders, zoals in het voorbeeld van Rotterdam-Zuid.”

Warme harten
Dat geldt niet alleen voor steden.  Als we kijken naar dorpen spreekt Zandbelt over ‘warme harten’ (de dorpskern) of ‘nieuwe vleugels’ (nieuwbouw aan de rand van het dorp). “In heel veel dorpen worden grote woningen met tuin gebouwd in nieuwe vleugels. Daar komen dan vooral mensen van buiten wonen, automobilisten uit de randstad met diepere zakken. Die hebben doorgaans weinig binding met het dorp zelf.”

Bouw nou woningen tussen kerk en café is zijn advies. “Niet te groot, zodat ze betaalbaar blijven en voor verschillende doelgroepen uit het dorp interessant zijn. Ouderen kunnen dan met hun rollator hun dagelijkse boodschappen blijven doen, je speelt eengezinswoningen vrij en voor startende jongeren zijn die kleine woningen ook interessant.”  

Gecombineerd met die woningbouw werk je ook aan andere opgaves. Met de introductie van deelauto’s bijvoorbeeld kunnen mensen hun tweede of derde auto weg doen. Dat is gauw goedkoper. Op die manier kan je dorpspleinen autoluw maken, je maakt de omgeving groener, wat we nodig hebben voor klimaatadaptatie. Zo werk je aan een ‘warm hart’.”  

Stad en land hebben elkaar sowieso veel meer te bieden. Een buitenwijk en het buitengebied staan vaak met de ruggen tegen elkaar. “Maar een buitenwijk is veel meer dan de rand van de stad. Neem bijvoorbeeld Gein, dat is de laatste metrohalte vanuit Amsterdam. Maar je kan ook zeggen dat is de entreepoort van het Groene Hart. Vanuit Gein loop of fiets je zo de polder richting Abcoude in.” 

Gebouwen hergebruiken
Op circulariteit in de bouw heeft Zandbelt ook een duidelijke visie. Bij dit onderwerp wordt er volgens hem vaak gedacht aan een materialenpaspoort en demontabel bouwen, zodat je materialen makkelijk kunt hergebruiken. “Dat is natuurlijk hartstikke goed, maar het is nog veel beter om hele verouderde gebouwen en gebieden te hergebruiken.”  

“Maak van een oud haventerrein een nieuw stuk stad. Of woningen in een oude school. We moeten ervoor zorgen dat we op grote schaal gebouwen heel lang gebruiken. Als ik de bouwwereld nu hoor pleiten voor circulaire bouw, hoor ik vooral een pleidooi voor sloop. Dat is niet de bedoeling, maar daar komt het vaak op neer.”

CHIPI
Zandbelt haalt de ‘CHIPI’- methode aan. “De ‘C’ staat voor constructie. Dan heb je het over de vloeren, kolommen en balken van een gebouw. Die kunnen honderden jaren mee. Maar maak ze dan wel zo dat ze meer dan één functie aan kunnen. Zorg voor royale maten, zodat je van dat schoolgebouw ook verschillende woningen kunt maken.”

De ‘H’ staat voor huid, de gevel van het gebouw. “Die gaat misschien geen 300 jaar mee, maar wel minstens 50 jaar. De ‘I’ zijn de installaties. Alles met een stekker. Die wil je kunnen vervangen en hergebruiken. Dus moeten we ervoor zorgen dat die niet in draagconstructies verwerkt zitten, want dan moet je alles slopen. Hiervoor is het dus wel zaak dat het demontabel is. En de ‘P’ staat voor partities, de binnenwanden van een gebouw. En de laatste ‘I’ is het interieur.

No Net Land Take
Zandbelt kijkt ook op het niveau van ruimtelijke ordening naar circulariteit. “Vaak wordt gezegd dat een circulaire economie meer ruimte vergt om spullen te kunnen opslaan. Maar weilanden omkatten naar een bedrijventerrein is niet circulair. Niet voor niets is circulariteit één van de uitgangspunten in de nieuwe Europese bodemgezondheidswet No Net Land Take. De stedelijke bebouwing mag vanaf 2050 niet langer netto toenemen. 

We moeten volgens Zandbelt ook met die bril op naar Nederland kijken. “Kijk naar die oude panden in Amsterdam, die hebben bewezen dat ze heel veel verschillende dingen kunnen zijn. Het hergebruik van bouwmaterialen is goed, maar nog beter is het om hele steden en dorpen her te gebruiken. Dat doe je door ze vitaal te houden en wanneer nodige een nieuwe functie te geven,” legt hij uit.

“Best wel veel gebieden zijn voor de lineaire economie ingericht.  De Rotterdamse haven is hiervan het grootste voorbeeld. Meer dan 80 procent wordt gebruikt door de fossiele industrie; voor olie, kolen en gas. Van de Waalhaven tot aan de Maasvlakte kan allemaal vrij komen voor de circulaire economie.”